24474 |
braamstruik |
bramelenstruik:
WLD
broamələsjtrōēk (Q108p Wijnandsrade)
|
De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brandewien (Q108p Wijnandsrade)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31241 |
brandmuur |
muur:
mū.r (Q108p Wijnandsrade)
|
De muur in de smidshaard waartegen het smidsbed is aangebracht. Bij ouderwetse smidsvuurhaarden, waarbij de luchtstroom aan de zijkant van het smidsvuur werd toegevoerd, liep de blaasbalgpijp uit in een verbreed uiteinde dat één geheel uitmaakte met een dikke ijzeren plaat, het oogijzer. Deze plaat was met ijzeren bouten aan de brandmuur verankerd. Zie ook het lemma "brandmuur" in Wld I.6, pag. 29-30. [N 33, 25]
II-11
|
27378 |
breekijzer |
breekijzer:
brē̜k˱īzǝr (Q108p Wijnandsrade)
|
Vierkante, naar onderen plat uitgesmede beitel van staal of van gehard of verstaald ijzer die dient voor het slopen van hout- of metselwerk. Voor zwaar sloopwerk zijn er ook ronde uitvoeringen van dit werktuig, 70 tot 80 cm lang, met plat uitgesmeed einde. Zie voor een afbeelding van het breekijzer ook Wld ii.9, pag. 17, lemma "steenbeitel". [N 33, 114; N 53, 43a]
II-11
|
19245 |
broeden |
uitbroeden:
out brujjə (Q108p Wijnandsrade)
|
ontwerpen, uitdenken, gezegd van bijv. een plan, een aanslag [beramen, braaien, broeden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24948 |
bron |
bron:
bron (Q108p Wijnandsrade),
wel:
wel (Q108p Wijnandsrade)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21169 |
brug |
klemmer:
klɛmǝr (Q108p Wijnandsrade)
|
Werktuig in de vorm van een brug dat dienst doet als draagvlak, bijvoorbeeld bij smeedwerk. Eén uiteinde van de brug is voorzien van een staart, die in het aambeeldgat vastgezet kan worden. Zie ook afb. 30. [N 33, 53]
II-11
|
21573 |
brutaal |
frech (du.):
vrech (Q108p Wijnandsrade),
vreg (Q108p Wijnandsrade),
vrij en frank:
vrie en vrank (Q108p Wijnandsrade)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
ən buj (Q108p Wijnandsrade)
|
regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31267 |
buigijzer |
mal:
mal (Q108p Wijnandsrade)
|
Een driehoekig blok ijzer met aan de onderzijde een pin, dat in het aambeeldgat wordt geplaatst en wordt gebruikt om er met behulp van een hamer stukken ijzer op te buigen. Zie ook afb. 26. [N 33, 45-46; N 33, 55]
II-11
|