20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kompenjie (Q108p Wijnandsrade)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gəzich (Q108p Wijnandsrade),
wezen:
weèze (Q108p Wijnandsrade)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
gezin:
gəzin (Q108p Wijnandsrade),
huishouden:
hoeshouwə (Q108p Wijnandsrade)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
gezond zijn:
gəzónd (Q108p Wijnandsrade)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25141 |
gieten, hard regenen |
gutsen:
götsjt (Q108p Wijnandsrade)
|
grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18053 |
gif |
vergif:
vergief (Q108p Wijnandsrade)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17879 |
gispen, geselen |
smikken:
sjmikkə (Q108p Wijnandsrade)
|
slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20556 |
glazig |
glazerig:
glazerig (Q108p Wijnandsrade)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (Q108p Wijnandsrade)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17853 |
glijden |
glijden:
glijə (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|