31595 |
hoefijzersmeedhamer |
vuisthamer:
vūshāmǝr (Q108p Wijnandsrade)
|
Een soort smeedhamer met aan de ene kant een tamelijk platte en aan de andere kant een halfronde kop, gebruikt bij het smeden van hoefijzers. In Q 116 was de bolle kant van de smeedhamer achthoekig, de platte kant vierhoekig met gebroken kanten. [N 33, 60; N 33, 83]
II-11
|
31596 |
hoefijzersmeedtang |
hoefijzertang:
hōf˱īzǝrtaŋ (Q108p Wijnandsrade)
|
Tang met platte bekken om hoefijzers tijdens het smeden vast te houden. [N 33, 34b; N 33, 174]
II-11
|
31610 |
hoefrasp |
hoefrasp:
hōfrasp (Q108p Wijnandsrade)
|
Werktuig om de hoeven van paarden en andere dieren bij te werken. De hoefrasp heeft doorgaans een blad met een grove en een fijne kant en is voorzien van een arend. Er bestaan ook hoefraspen waarvan het blad verdeeld is in twee verschillende delen die elk op een verschillende manier gekapt zijn. Zie ook afb. 229. [N 33, 100; N 33, 366; N 33, 85; monogr.]
II-11
|
31178 |
hoefsmid |
hoefsmid:
hōf[smid] (Q108p Wijnandsrade)
|
Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nōtštal (Q108p Wijnandsrade)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
31311 |
hoekguts |
hoekbeitel:
hōk˱bęjtǝl (Q108p Wijnandsrade)
|
Guts waarvan het blad een V-vormige doorsnede heeft. De hoekguts dient om hoeken scherp in te hakken. [N 33, 116]
II-11
|
24323 |
hom |
hom:
± WLD
hom (Q108p Wijnandsrade),
melkkuit:
± WLD
melk kuut (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
± WLD
hoeməl (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
hómp (Q108p Wijnandsrade)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24720 |
hoofdwortel |
penwortel:
WLD
penwortəl (Q108p Wijnandsrade)
|
De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|