18944 |
karakter (aard) |
aard:
aard (Q108p Wijnandsrade)
|
de kenmerkelijke innerlijke, geestelijke eigenschappen waardoor de ene persoon zich van de andere onderscheidt [aard, karakter, tuk, inboezem] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24333 |
karper |
karper:
± WLD
karpər (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19826 |
kat |
dakhaas:
± WLD
daakhaas (Q108p Wijnandsrade),
miem:
± WLD
miem (Q108p Wijnandsrade),
poes:
± WLD
poes (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
20488 |
kauwen |
kauwen:
kujə (Q108p Wijnandsrade)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19926 |
keffen |
keffen:
± WLD
keffə (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
31266 |
kegelvormige tas |
spitshoorn:
špetshø̜̄rǝ (Q108p Wijnandsrade)
|
Een kegelvormig aambeeldje dat met zijn pinvormig uitlopende onderzijde in het aambeeldgat of tasgat wordt geplaatst of tussen de bekken van een bankschroef wordt geklemd. Het werktuig wordt gebruikt om er kleine metalen voorwerpen, zoals ringen en schakels van kettingen, op te vormen. Zie ook afb. 25. [N 33, 48]
II-11
|
33536 |
kern van een pit |
kern:
WLD
keër (Q108p Wijnandsrade)
|
Het binnenste van zaad of pit (kern, kerning, kerel, karring). [N 82 (1981)]
I-7
|
24722 |
kernhout |
kern:
WLD
keër (Q108p Wijnandsrade)
|
Het binnenste van een boom zonder levend weefsel, donker van kleur (kern, kernhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18894 |
keus |
keus:
keus (Q108p Wijnandsrade)
|
het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21461 |
kibbelen |
enselen:
ensjəltə (Q108p Wijnandsrade)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|