24513 |
kiem |
kiem:
WLD
keèm (Q108p Wijnandsrade),
scheut:
WLD
sjuët (Q108p Wijnandsrade)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
kemen:
WLD
keèmə (Q108p Wijnandsrade),
uitlopen:
WLD
oetloupə (Q108p Wijnandsrade)
|
Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20592 |
kieskauwen |
met lange tanden eten:
mit lang tenj éetə (Q108p Wijnandsrade)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
pikkerd:
pikkert (Q108p Wijnandsrade)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
keeskuërich (Q108p Wijnandsrade)
|
niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kietələ (Q108p Wijnandsrade)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
± WLD
kieuwə (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18893 |
kiezen |
uitkiezen:
oetkeezə (Q108p Wijnandsrade)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20173 |
kind (troetelnaam) |
liefje:
levəkə (Q108p Wijnandsrade),
schatje:
sjattəkə (Q108p Wijnandsrade)
|
het liefkozend woord van ouderen voor kinderen [doeleke, dooier, fies, kadolleken, zoeteken, krotte, schijtgat, drulleke, hummel, etc.] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20169 |
kinds |
kinds:
kindsj (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade),
simpel:
simpəl (Q108p Wijnandsrade)
|
door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|