18981 |
kwaadspreker |
roddelaar:
roddəleër (Q108p Wijnandsrade)
|
iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwaal (Q108p Wijnandsrade)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
± WLD
kwakə (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakzalvər (Q108p Wijnandsrade)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21344 |
kwellen |
kwellen:
kweələ (Q108p Wijnandsrade)
|
lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21788 |
kwelling/pesterij |
temptatie (<fr.):
temptaasjə (Q108p Wijnandsrade)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17692 |
kwijl |
zever:
seivər (Q108p Wijnandsrade)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
± WLD
kwispələ (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
ən loag (Q108p Wijnandsrade)
|
laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24917 |
landstreek |
streek:
sjtrieək (Q108p Wijnandsrade)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|