id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19365 | leep, doortrapt | doortrapt: doertrapt (Wijnandsrade, ... ) | een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20580 | lekkerbek | lekkerbek: lekkerbek (Wijnandsrade) | lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3 |
19125 | leugen | leugen: luëgə (Wijnandsrade) | een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1 |
20514 | leverworst | leverworst: leëverwoesj (Wijnandsrade) | leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)] III-2-3 |
19353 | lichtgeraakt, kregel | giftig: gieftich (Wijnandsrade) | spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19061 | liefde | hart: hart höbbə (Wijnandsrade) | warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)] III-3-1 |
18881 | liefkozen | keuren: keuèrə (Wijnandsrade) | zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)] III-1-4 |
19085 | liegen | liegen: léégə (Wijnandsrade, ... ) | bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1 |
24485 | liguster | liguster: WLD lugustər (Wijnandsrade) | De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)] III-4-3 |
18831 | lijden | lijden: liejə (Wijnandsrade) | een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)] III-1-4 |