20492 |
likken |
lekken:
lekkə (Q108p Wijnandsrade)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispələ (Q108p Wijnandsrade)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24846 |
loof |
lover:
WLD
laover (Q108p Wijnandsrade)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
WLD
sjuèt (Q108p Wijnandsrade)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
31236 |
luchtregelaar |
lochtschuif:
lǫxšȳf (Q108p Wijnandsrade),
schuifklep:
šȳfklɛp (Q108p Wijnandsrade)
|
De klep, schuif of kraan waarmee men de luchttoevoer uit de luchtleiding naar het vuur toe regelt. In L 290 en L 291 was een luchtregelaar bij een blaasbalg niet gebruikelijk, bij een ventilator daarentegen wel. Zie voor het woordtype foch ook RhWb (II), kol. 696, s.v. Foche: "Schieber im Ofenrohr, der den Luftzug hemmt oder fordert, Regulierklappe. [N 33, 18; N 33, 17]
II-11
|
18918 |
lui |
lui:
lui (Q108p Wijnandsrade),
niet scheutig:
neet sjuëtig (Q108p Wijnandsrade)
|
niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18878 |
luid schreien |
brullen:
brullə (Q108p Wijnandsrade)
|
zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18919 |
luieren |
lanterfanten:
lanterfantə (Q108p Wijnandsrade)
|
zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20486 |
lusten |
gaarne hebben:
géèr höbbə (Q108p Wijnandsrade)
|
lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31279 |
machinale hamer |
lochthamer:
lǫxhāmǝr (Q108p Wijnandsrade),
stamphamer:
štamphāmǝr (Q108p Wijnandsrade),
stoomhamer:
štǫwmhāmǝr (Q108p Wijnandsrade),
veerhamer:
vē̜rhāmǝr (Q108p Wijnandsrade)
|
Hamer, door stoom, perslucht of elektriciteit aangedreven, waarmee zware voorwerpen kunnen worden gesmeed. De machinale hamer wordt doorgaans alleen in fabrieken en grote smederijen gebruikt. Hij bestaat uit een hamergewicht dat tussen loodrechte rails aan een touw of stang is bevestigd en vanaf een bepaalde hoogte naar beneden kan vallen. Wanneer de hamer door stoom wordt aangedreven, spreekt men van een stoomhamer; een hamer op perslucht wordt luchtdrukhamer genoemd. Bij de veerhamer is het hamergewicht aan een bladveer bevestigd om de hamerwerking te verhogen. De veerhamer wordt onder meer gebruikt bij het smeden van spaden en schoppen. [N 33, 70-72; N 33, 76]
II-11
|