17554 |
mager |
schraal:
sjroal (Q108p Wijnandsrade)
|
mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17555 |
mager worden |
mager worden:
magər weerə (Q108p Wijnandsrade)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18924 |
manier |
manier:
menéér (Q108p Wijnandsrade)
|
de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18148 |
manken |
hinken:
hinkə (Q108p Wijnandsrade),
met ??n been trekken:
mit ə bè trekkə (Q108p Wijnandsrade)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17984 |
mankeren |
mankeren:
makerə (Q108p Wijnandsrade)
|
Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19960 |
mannelijke hond, reu |
rekel:
± WLD
reëkəl (Q108p Wijnandsrade),
reu:
± WLD
reu (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u een mannelijke hond (reu, rengel, menne, menneke) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24945 |
marmer |
marmer:
marmər (Q108p Wijnandsrade)
|
marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24350 |
marter |
marter:
± WLD
martər (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18235 |
medaillon |
medaillon:
medaljon (Q108p Wijnandsrade)
|
rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18855 |
medelijden |
metlijden:
mitliejə (Q108p Wijnandsrade)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|