18959 |
oprecht |
rechtschapen:
regsjapə (Q108p Wijnandsrade)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31429 |
opruimer, ruimijzer, handspitsboor |
ruimer:
rȳmǝr (Q108p Wijnandsrade),
vergrootboor:
vǝrgrūǝt˱bǭr (Q108p Wijnandsrade)
|
In het algemeen een werktuig om geboorde gaten ruimer te maken of te zuiveren. Er bestaan verschillende uitvoeringen van het ruimijzer. Vaak is het uitgevoerd als een lange, priemvormige, piramidale staaf van gehard staal. De doorsnede van het werktuig is dan meestal vijfhoekig, maar er bestaan ook kortere, kegelvomige ruimijzers waarin verschillende, naar de top toe lopende groeven gevijld zijn, die een snijdend effect veroorzaken. De opruimer kan in de boormachine worden gespannen met of de hand worden gedraaid. In het laatste geval wordt het werktuig dan soms geplaatst in een wringijzer, een staaf met in het midden een vierkant, verstelbaar gat. Zie ook afb. 131. [N 33, 136; N 33, 144; N 33, 163; N 33, 337; N 64, 64; N 66, 17f; monogr.]
II-11
|
19321 |
opscheppen |
opscheppen:
opsjöppə (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opsjuvə (Q108p Wijnandsrade)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19290 |
opspelen |
uitkafferen:
outkaffərə (Q108p Wijnandsrade)
|
zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17900 |
optillen |
oplichten:
oplugtə (Q108p Wijnandsrade)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20130 |
opzitten |
mooi zitten:
± WLD
mooi zittə (Q108p Wijnandsrade)
|
Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
20320 |
oude man |
oude man:
ouwe man (Q108p Wijnandsrade)
|
oude man [ouken, ouderling, oude paai, peke, pee, knar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20319 |
oude vrouw |
oud mens:
oud minsj (Q108p Wijnandsrade),
oude vrouw:
ouw vrouw (Q108p Wijnandsrade)
|
oude vrouw [kogehel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21809 |
overleg |
overleg:
uëvərlèk (Q108p Wijnandsrade)
|
de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|