17742 |
proeven |
proeven:
preuvə (Q108p Wijnandsrade)
|
proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19272 |
profiteren |
profiteren:
profəterə (Q108p Wijnandsrade)
|
een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20506 |
proosten |
aanstoten:
a.stoeëte (Q108p Wijnandsrade),
klinken:
klinke (Q108p Wijnandsrade)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20456 |
prostituée |
hoer:
hoer (Q108p Wijnandsrade)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruuk (Q108p Wijnandsrade)
|
kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18985 |
pruilmond |
pruimenmondje:
proeməmundjə (Q108p Wijnandsrade)
|
een mond die men trekt als men pruilt [zie vr.199] [pruilmond, troesmond] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20568 |
pruimen |
pruimen:
prōēme (Q108p Wijnandsrade),
sjieken:
sjieke (Q108p Wijnandsrade)
|
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18926 |
prutsen |
broddelen:
broddələ (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade,
Q108p Wijnandsrade),
prutsen:
prutsə (Q108p Wijnandsrade),
treuzelen:
truzələ (Q108p Wijnandsrade)
|
iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18908 |
prutser |
tapperaar:
tapereër (Q108p Wijnandsrade)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
prutswerk:
prùtswerk (Q108p Wijnandsrade)
|
werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|