17885 |
ruk |
ruk:
ruk (Q108p Wijnandsrade)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
stuifwind:
ənnə sjtroef wintj (Q108p Wijnandsrade),
windstoot:
wintjsjtoeət (Q108p Wijnandsrade)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17832 |
rusten |
rusten:
röstə (Q108p Wijnandsrade),
schaften:
sjaftə (Q108p Wijnandsrade)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roew (Q108p Wijnandsrade)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21292 |
ruzie |
ruzing:
ruzing (Q108p Wijnandsrade)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24682 |
sap in planten |
sap:
WLD
saap (Q108p Wijnandsrade)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
WLD
saap (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
21025 |
savooiekool |
schelk:
WLD
sjelk (Q108p Wijnandsrade)
|
De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)]
I-7
|
21092 |
schaften |
schaften:
sjaftə (Q108p Wijnandsrade, ...
Q108p Wijnandsrade)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-3-1
|
17800 |
schede |
schede:
sjedə (Q108p Wijnandsrade)
|
Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|