21786 |
uitleg |
uitleg:
oetlèk (Q108p Wijnandsrade)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
uitleg (zn.):
oetlèk (Q108p Wijnandsrade)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21452 |
uitnodigen |
uitnoden:
oetnujə (Q108p Wijnandsrade)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
uitschelden:
oetsjellə (Q108p Wijnandsrade)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18925 |
uitstellen |
uitstellen:
outsjtèllə (Q108p Wijnandsrade)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
outflöch (Q108p Wijnandsrade)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18949 |
vagebond |
landloper:
landlöpər (Q108p Wijnandsrade)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
natuurlik (Q108p Wijnandsrade)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21284 |
vechten |
vechten:
vegtə (Q108p Wijnandsrade)
|
ruzie maken en daarbij gebruik maken van handen, armen en benen [kempen, kebberen, vechten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20503 |
veel drinken |
zuipen:
zoepə (Q108p Wijnandsrade)
|
drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|