20364 |
verkering |
verkering:
vərkiering (Q108p Wijnandsrade)
|
verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vriejə (Q108p Wijnandsrade)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18001 |
verkillen |
stijf worden:
sjief va kou (Q108p Wijnandsrade)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18074 |
verkouden |
verkouden:
verkouwə (Q108p Wijnandsrade)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
verleëgə (Q108p Wijnandsrade)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19338 |
vermaak |
amusement:
amusəment (Q108p Wijnandsrade)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18853 |
vermoeden |
denken:
dinkə (Q108p Wijnandsrade),
menen:
mènə (Q108p Wijnandsrade)
|
het menen dat iets waarschijnlijk is, het veronderstellen dat iets zo is [vermoeden, bronsel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20576 |
verschaald |
verschaald:
versjaald (Q108p Wijnandsrade)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18242 |
versiersel |
sieraad:
seeroad (Q108p Wijnandsrade)
|
voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18226 |
versleten |
kaal:
kaal (Q108p Wijnandsrade),
versleten:
versjlieëtə (Q108p Wijnandsrade)
|
door lang gebruik stuk gegaan, niet bruikbaar meer, gezegd van een kledingstuk [versleten, sleets, schabbig, kaal] [N 86 (1981)]
III-1-3
|