| 20499 |
drinken |
drinken:
dreͅŋkən (L365p Wijshagen)
|
drinken [ZND m]
III-2-3
|
| 19574 |
drinkglas |
glas:
glās (L365p Wijshagen)
|
glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
| 34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stɛi̯ drīx (L365p Wijshagen)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
| 22021 |
duif (alg.) |
duif:
duf (L365p Wijshagen),
Pl. [dui.ve]
duif (L365p Wijshagen)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND m]
III-3-2
|
| 24139 |
duif, algemeen |
duif:
duf (L365p Wijshagen)
|
duif [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
| 21965 |
duivenhok |
duivenkooi:
dui.vəkūii (L365p Wijshagen),
duvǝkui̯ (L365p Wijshagen),
dűvǝkű̄i̯ (L365p Wijshagen),
spijker:
spikǝr (L365p Wijshagen
[(een kist)]
)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
| 22090 |
duivenslag |
spijker:
spikǝr (L365p Wijshagen),
[< duivenhok]
spikər (L365p Wijshagen)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
| 21418 |
duur |
duur:
dēr (L365p Wijshagen)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND m]
III-3-1
|
| 32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
šę.i̯ǝ (L365p Wijshagen)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
| 34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (L365p Wijshagen)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|