e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wijshagen

Overzicht

Gevonden: 834
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langwerpige streep van voorhoofd tot neus witte streep: wetǝ strī.p (Wijshagen) Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9
latwerk raam: raam (Wijshagen) Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d] I-13
leggen leggen: legə (Wijshagen) leggen [ZND m] III-1-2
leiden leiden: lɛi̯ǝ (Wijshagen) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
lendenen en kuil lenden: lęnǝ (Wijshagen), miltkuil(en): me.lkű.lǝ (Wijshagen) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lī[ə}nən (Wijshagen) leenen [ZND m] III-3-1
leverpastei leverpastei: lēͅ.vərpás’teͅi (Wijshagen) leverpastei [Goossens 1b (1960)] III-2-3
leverworst leverworst: lɛ.vərworst (Wijshagen) leverworst [Goossens 1b (1960)] III-2-3
lies lies: lis (Wijshagen), lęi̯s (Wijshagen) Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] I-12
lip lip: lep (Wijshagen), lip (Wijshagen) lip [ZND m] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1