e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wilderen

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grasmaaimachine maaimachine: mē̜mǝšen (Wilderen) Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
graszode res: ręs (Wilderen) Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.] I-8
graven graven: grooven (Wilderen) graven [ZND 25 (1937)] III-1-2
grenssteen, grenspaal reensteen: riǝnstiǝn (Wilderen) De steen of paal die de grens tussen akkers aangeeft. Langs de grenzen van landerijen worden meest op de hoeken, maar ook op verschillende plaatsen elders dergelijke dikke stenen of palen geplaatst als grensmerkteken. [N 11, 9; JG 1b, 1c, 2c; L 35, 87; L 41, 24; monogr.] I-8
griffel griffel: griffel (Wilderen) De stift, waarmee op die lei wordt geschreven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
gril kuren: ook materiaal znd 29, 16  kure (Wilderen), stip: ook materiaal znd 29, 16  stippe (Wilderen) kuren (znw) [ZND 01 (1922)] III-1-4
grindweg kriezel: Algemeen.  kriezel (Wilderen), kriezelweg: kriezel"is algemeen.  kriezelweg (Wilderen) Hoe heet een weg die daarmee [steengruis (kleine stukjes steen)] bedekt is ? [ZND 24 (1937)] III-3-1
grindx kriezel: kriezel (Wilderen) grind [ZND 01 (1922)] III-4-4
groeien profiteren: geprofeteird (Wilderen), wassen: wasǝ (Wilderen) De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || die kleine heeft geprofiteerd (struiser, groter geworden) [ZND 40 (1942)] I-4, III-1-1
groente legumen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)  legummen (Wilderen), leguummen (Wilderen) groenten [ZND 24 (1937)] III-2-3