e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wilderen

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinkelblokje hinkblok: hinkblok (Wilderen), schaal: schouwel (Wilderen) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen hinken: henken (Wilderen), hinken (Wilderen) Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinken hinken: henken (Wilderen), manken: manken (Wilderen) Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken briezen, briesen: brizǝ (Wilderen) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed (alg.) hoed: uoət (Wilderen) hoed [RND] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hyjǝ (Wilderen), højn (Wilderen), (Wilderen) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: huf (Wilderen, ... ), hoorn: hő̜u̯rǝ (Wilderen), voet: vut (Wilderen, ... ) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoef van de koe teen: tīǝnǝ (Wilderen) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoefijzer hoefijzer: huf˱ē̜zǝr (Wilderen) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11
hoefmes hoefmes: hufmɛs (Wilderen), mes: mɛs (Wilderen) Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181] II-11