id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21506 | liberaal | liberaal: liberoal (Wilderen) | Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)] III-3-1 |
17540 | lichaam | lichaam: lichaam (Wilderen), lijf: lèf (Wilderen) | het lichaam [ZND 30 (1939)] || het lijf [ZND 30 (1939)] III-1-1 |
19353 | lichtgeraakt, kregel | kril: ook materiaal znd 28, 49 kril (Wilderen), rap gelegd: ook materiaal znd 28, 49 rap gelet (Wilderen) | kregel [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
21473 | lid van een vereniging | lid: lid (Wilderen) | Lid van een vereniging. [ZND 37 (1941)] III-3-1 |
22750 | lied, liedje | liedje: li.tsə (Wilderen), altijd verkleind lieke (Wilderen) | Een lied, een liedje. [ZND 30 (1939)] || liedje [RND] III-3-2 |
19085 | liegen | liegen: liege (Wilderen) | liegen [ZND 25 (1937)] III-3-1 |
17647 | lies | lies: liès (Wilderen), liest: list (Wilderen), lijst: list (Wilderen) | de lies (plooi van de dij) [ZND 30 (1939)] || De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] I-12, I-9, III-1-1 |
17816 | liggen | liggen: ligge (Wilderen) | liggen [ZND 25 (1937)] III-1-2 |
21098 | lijnzaadmeel | lijzendmeel: lēzǝtmēl (Wilderen), lɛ̄ǝzǝtmīǝl (Wilderen) | De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31] I-5 |
21478 | liniaal | lat: ’n lat (Wilderen) | Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)] III-3-1 |