17867 |
links, linkshandig |
slinks:
slenksch (P172p Wilderen)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
17869 |
linkshandig persoon |
slinke, een -:
slenke (P172p Wilderen)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
17617 |
lip |
lip:
luppe (P172p Wilderen),
lyp (P172p Wilderen),
løp (P172p Wilderen)
|
lip [RND] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
løp (P172p Wilderen)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
les (P172p Wilderen),
lesch (P172p Wilderen)
|
lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
18051 |
litteken |
litteken:
lettieeke (P172p Wilderen)
|
een litteken [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
brullen:
brølǝ (P172p Wilderen)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17721 |
loeren |
lonken:
Bet: iemand afletten.
loenken (P172p Wilderen)
|
lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
tluf (P172p Wilderen)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
21596 |
loop van een geweer |
loop:
de loup van ə gewér (P172p Wilderen)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|