21745 |
mikken |
mikken:
mikken (P172p Wilderen),
mikə (P172p Wilderen)
|
lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
23271 |
misdienaar |
misdiender:
mesdinder (P172p Wilderen)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
nevel:
’t hei fel ofe neeveld (P172p Wilderen)
|
mist, nevel [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
24929 |
modder, slijk |
moos:
maus (P172p Wilderen)
|
modder, slijk [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
17833 |
moe |
moe:
my:i (P172p Wilderen)
|
moe [RND]
III-1-2
|
19309 |
moedig (zijn) |
geen schrik hebben:
hei giene schrik (P172p Wilderen)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
19940 |
moer |
vooi:
vui (P172p Wilderen)
|
voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33556 |
moestuinx |
hof:
(h)oͅf (P172p Wilderen),
of (P172p Wilderen, ...
P172p Wilderen),
legumenhof:
ləgømənhoͅf (P172p Wilderen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 24 (1937)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
18269 |
mof |
moffel:
moiffel (P172p Wilderen)
|
damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)]
III-1-3
|
32858 |
mol |
mol:
mǫl (P172p Wilderen)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|