21275 |
opmaken |
opdoen:
gaelt updu.n (P172p Wilderen),
opdun (P172p Wilderen)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
19235 |
opnieuw beginnen |
heropnieuw beginnen:
herepnief beginnen (P172p Wilderen)
|
opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
32928 |
opper |
opper:
ǫpǝr (P172p Wilderen)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
opeenleggen:
ǫpīnlɛgǝ (P172p Wilderen),
tassen:
tasǝ (P172p Wilderen)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
gaffelen:
gafǝlǝ (P172p Wilderen)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
17900 |
optillen |
oplichten:
oplichte (P172p Wilderen),
opliXtə (P172p Wilderen)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || optillen [RND]
III-1-2
|
34000 |
optuigen |
aandoen:
ǭǝndun (P172p Wilderen)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
22737 |
orgel |
orgel:
úiləgər (P172p Wilderen, ...
P172p Wilderen)
|
Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)]
III-3-2, III-3-3
|
33763 |
oud, versleten paard |
hecht:
hɛxt (P172p Wilderen),
saucissepaard:
so`sispē̜ǝt (P172p Wilderen)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
25504 |
ovendeur |
deur:
deur (P172p Wilderen)
|
Het deurtje kan van ijzer zijn of van hout. De houten vormen zijn in de regel ouder. De informant van L 289b zegt dat deze sluiting een plank met een natte zak kan zijn die met een lat of paal tegen de opening van de oven wordt gezet. De woordtypen "stop", "stopsel", "ovenstopsel" wijzen heel waarschijnlijk op een bepaalde vorm vaan dichten. Zo vermeldt Weyns (blz. 27) dat in Oost-Vlaanderen de deur hier en daar een houten blok, 15 cm dik, is dat, voor de gevulde oven geplaatst, met leem, modder, soms zelfs met koedrek gemengd met aarde, wordt dichtgesmeerd. [N 29, 2b; N 29, 2a; OB 2, 3b; OB 2, 3a; monogr.]
II-1
|