23283 |
parochie |
parochie:
`kerkelijke gemeente`
z. toel. (P172p Wilderen)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nøxtǝr [kalf] (P172p Wilderen)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pəstu.ər (P172p Wilderen)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
poͅ.ətər (P172p Wilderen)
|
pater [RND]
III-3-3
|
23284 |
patroonheilige, kerkpatroon |
patroon (<fr.):
heeft de 3 beteekenissen
patroeën (P172p Wilderen)
|
Een patroon: uitspraak. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23285 |
paus |
paus:
paus (P172p Wilderen)
|
De paus. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
30887 |
pek |
hars:
aǝst (P172p Wilderen),
pek:
pę̄k (P172p Wilderen)
|
De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38]
II-10
|
30885 |
pekdraad |
harstedraad:
astǝndroǝt (P172p Wilderen)
|
De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39]
II-10
|
21415 |
pennenhouder |
pennensteel:
pennesteil (P172p Wilderen)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
19229 |
persoon met een lastig karakter |
geen gemakkelijke:
`t is ginne gemekkeleke (P172p Wilderen)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|