e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wilderen

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
perzikkruid wilde appel: weldǝn ǭpǝl (Wilderen) Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56] I-5
pet: algemeen klak: Zeldzaam.  klak (Wilderen) pet, muts, klak [RND] III-1-3
peterselie petersel: pitərsel (Wilderen) [Goossens 1b (1960)] I-7
petroleumlamp quinquet: kinkké (Wilderen, ... ) lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-2-1
peul schulp: schəlp (Wilderen) groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)] III-2-3
peul, dop (znw) schulp: sxøͅləp (Wilderen), sxəlp (Wilderen) [Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)] I-7
peulen, doppen (ww.) peulen: paule (Wilderen), poͅui̯lə (Wilderen) [Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)] I-7
peulerwten schulperwten: sxøͅləpeͅrtə (Wilderen) [Goossens 1b (1960)] I-7
piekeren prakkiseren: hee zit doo altijd te prakkezeuren (Wilderen) hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] III-1-4
pijn pijn: pɛ.n (Wilderen) pijn [RND] III-1-2