| 32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxø̜p (Q073p Wimmertingen)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
| 34114 |
speen van de koe |
deem:
døm (Q073p Wimmertingen)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
| 20630 |
spek |
spek:
spɛk (Q073p Wimmertingen, ...
Q073p Wimmertingen)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 20702 |
spekpannenkoek |
spekkoek:
spekkoek (Q073p Wimmertingen)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
| 20165 |
spenen |
speunen:
spyǝnǝ (Q073p Wimmertingen)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
| 26360 |
spie |
spie/spij:
spęi̯ (Q073p Wimmertingen)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
| 20121 |
spinnen |
ronken:
ro̝.ŋkə (Q073p Wimmertingen)
|
spinnen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
| 34582 |
sporten |
leersproten:
lērspruǝ.tǝ (Q073p Wimmertingen)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
| 34055 |
springstier |
springduur:
sprɛ.ŋdyi̯ǝr (Q073p Wimmertingen)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
| 20125 |
staart |
staart:
stat (Q073p Wimmertingen, ...
Q073p Wimmertingen)
|
Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-12, I-9
|