34061 |
vaars |
jaarling:
yǝ.rleŋk (Q079a Wintershoven),
vaars:
vi̯ās (Q079a Wintershoven)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lē̜.f (Q079a Wintershoven)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
34497 |
van de leg afraken |
uitgelegd (volt. deelw.):
ōǝtxǝlāx (Q079a Wintershoven)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rø̜̄.zǝlǝ (Q079a Wintershoven),
rø̜̄u̯sǝlǝ (Q079a Wintershoven),
rø̜̄zǝlǝn (Q079a Wintershoven)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
22091 |
vangijzertje, vangklep aan duiventil |
clapet (fr.):
klam`pètə (Q079a Wintershoven)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34297 |
varken |
varken:
vęrkǝ (Q079a Wintershoven),
vɛ.rǝkǝ (Q079a Wintershoven)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kuš (Q079a Wintershoven)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
løu̯pǝr (Q079a Wintershoven),
lø̜̄i̯pǝr (Q079a Wintershoven)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
vetmaken:
vętmǭ.kǝ (Q079a Wintershoven)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34368 |
varkenston |
varkenskuip:
vęrkǝskõǝp (Q079a Wintershoven)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|