21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dø̜̄vǝkǫt (Q079a Wintershoven),
dø͂ͅwvəkòt (Q079a Wintershoven)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
klampetten:
klampętǝ (Q079a Wintershoven),
val:
vā.l (Q079a Wintershoven),
vā.l (Q079a Wintershoven)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
18685 |
dunne sjaal |
foulard (fr.):
flār (Q079a Wintershoven)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18366 |
dunne wollen kous |
kous:
ko:s (Q079a Wintershoven)
|
kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18332 |
dunne zijden dameskous |
kous:
ən ko:s (Q079a Wintershoven)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18333 |
dunne zwarte rouwkous |
kous:
ən ko:s (Q079a Wintershoven)
|
kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē. (Q079a Wintershoven)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
schellen:
šęlǝ (Q079a Wintershoven)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
poar sŋn (Q079a Wintershoven)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
poar zəkə (Q079a Wintershoven)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|