18356 |
lederen pantoffel |
slof:
slu:fə (Q079a Wintershoven)
|
pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33409 |
legnest |
legnest:
lęknęi̯.s (Q079a Wintershoven)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
34147 |
leiden |
leiden:
lɛi̯ǝ (Q079a Wintershoven)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
19535 |
lemmer |
het scherp:
onz.
ət šɛrp (Q079a Wintershoven)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19553 |
lepel |
leper:
m.
løpər (Q079a Wintershoven)
|
lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19556 |
lepelrek |
rekje:
onz.
rɛkskə (Q079a Wintershoven)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18340 |
leren beenkap |
stramp:
strampən (Q079a Wintershoven)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18653 |
leren muts die onder de kin wordt gesloten |
leren muts:
le:rə mu:ts (Q079a Wintershoven)
|
muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21341 |
leurder |
leurder:
ps. omgespeld volgens Frings.
løͅrdər (Q079a Wintershoven)
|
koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
rond de deuren gaan:
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "#"staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "#"omgespeld.
rōnd də dørə goͅ~an (Q079a Wintershoven)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)]
III-3-1
|