e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wintershoven

Overzicht

Gevonden: 1446
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nylonkous kous: ko:s (Wintershoven) nylonkousen [N 24 (1964)] III-1-3
ochtend (vanmorgen ochtend: dieze meurge (Wintershoven) s morgens) [ZND 39 (1942)] III-4-4
oksaal oksaal: sjoun ougzaol (Wintershoven) Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] III-3-3
olielamp smoutlampje: smatlɛmpkə (Wintershoven) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
oliemolen slagmolen: slǭ.x[molen] (Wintershoven), slǭx[molen] (Wintershoven), smoutmolen: smāt[molen] (Wintershoven) Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.] II-3
omhulsel van het teellid sluis: slau̯s (Wintershoven) Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b] I-9
omslagdoek (alg.) slat: [WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.  slat (Wintershoven) schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)] III-1-3
omslagdoek onder mantel of jak foulard (fr.): flār (Wintershoven), sjerp: šɛrp (Wintershoven) omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)] III-1-3
omslagdoek over mantel of jak slat: [WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.  slat (Wintershoven) omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)] III-1-3
omzetten omzetten: ømzętǝ (Wintershoven) Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c] I-4