18334 |
nylonkous |
kous:
ko:s (Q079a Wintershoven)
|
nylonkousen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
dieze meurge (Q079a Wintershoven)
|
s morgens) [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
sjoun ougzaol (Q079a Wintershoven)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)]
III-3-3
|
19546 |
olielamp |
smoutlampje:
smatlɛmpkə (Q079a Wintershoven)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slǭ.x[molen] (Q079a Wintershoven),
slǭx[molen] (Q079a Wintershoven),
smoutmolen:
smāt[molen] (Q079a Wintershoven)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluis:
slau̯s (Q079a Wintershoven)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
slat:
[WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.
slat (Q079a Wintershoven)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
foulard (fr.):
flār (Q079a Wintershoven),
sjerp:
šɛrp (Q079a Wintershoven)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
slat:
[WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.
slat (Q079a Wintershoven)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25685 |
omzetten |
omzetten:
ømzętǝ (Q079a Wintershoven)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|