e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wintershoven

Overzicht

Gevonden: 1446
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
potaarde potaarde: pǫtjāt (Wintershoven) Aarde of klei die geschikt is om er aardewerk van te bakken. [N 49, 1a; N 27, 48; L 35, 78; monogr.] II-8
poten planten: plā.ntǝ (Wintershoven) In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-5
praam praam: prau̯m (Wintershoven) Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.] I-10
prei poor: poə.r (Wintershoven) [Goossens 1b (1960)] I-7
priestersteek met ronde luifel hoed: hu:t (Wintershoven) priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)] III-3-3
prikkeldraad pikdraad: pekdrǭt (Wintershoven) Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.] I-8
profiteren profiteren: van de occausie profetiejren (Wintershoven) Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)] III-1-4
pronkveer op een hoed pluim: plaum (Wintershoven) pronkveer op een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
prutsen uitprutsen: outprutsen (Wintershoven) prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] III-1-4
puimsteen puimsteen: pø̄mstęjn (Wintershoven) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9