20028 |
potaarde |
potaarde:
pǫtjāt (Q079a Wintershoven)
|
Aarde of klei die geschikt is om er aardewerk van te bakken. [N 49, 1a; N 27, 48; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
33171 |
poten |
planten:
plā.ntǝ (Q079a Wintershoven)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
27074 |
praam |
praam:
prau̯m (Q079a Wintershoven)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21006 |
prei |
poor:
poə.r (Q079a Wintershoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
23307 |
priestersteek met ronde luifel |
hoed:
hu:t (Q079a Wintershoven)
|
priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)]
III-3-3
|
33740 |
prikkeldraad |
pikdraad:
pekdrǭt (Q079a Wintershoven)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
19272 |
profiteren |
profiteren:
van de occausie profetiejren (Q079a Wintershoven)
|
Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18190 |
pronkveer op een hoed |
pluim:
plaum (Q079a Wintershoven)
|
pronkveer op een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18926 |
prutsen |
uitprutsen:
outprutsen (Q079a Wintershoven)
|
prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pø̄mstęjn (Q079a Wintershoven)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|