28626 |
moerkooitje |
moerbusje:
mūrbøskǝ (L244d Ysselsteyn)
|
Het huisje waarin de imker jonge, onbevruchte koninginnen in voorraad heeft. Het model varieert. De informant van L 246 zegt dat het vroeger van vlierenhout werd gemaakt. [N 63, 100a; Ge 37, 164; monogr.]
II-6
|
28493 |
moerloos |
moerloos:
moerloos (L244d Ysselsteyn)
|
Staat van een bijenvolk waarbij er geen koningin is. De imker zal er alles aan doen om deze moerloosheid zo spoedig mogelijk op te heffen. [N 63, 60a; Ge 37, 46]
II-6
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hoͅf (L244d Ysselsteyn)
|
[N 05A (1964)]
I-7
|
28585 |
mouwen ter bescherming |
mouwtjes:
mǫwkǝs (L244d Ysselsteyn)
|
Soort mouwtjes al of niet met handschoen, die sommige imkers als extra bescherming dragen. [N 63, 75b]
II-6
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
schansenhoop:
schansenhoop (L244d Ysselsteyn)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)]
I-7
|
28644 |
najaarshoning |
heihoning:
hęjhoneŋ (L244d Ysselsteyn)
|
Soort honing die uit de nectar van najaarsbloesem, vooral heidebloesem, is bereid. [N 63, 112a; monogr.]
II-6
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L244d Ysselsteyn)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28617 |
omjagen |
omzetten:
ømzɛtǝ (L244d Ysselsteyn)
|
Het omkloppen van twee ongelijke volken. Beide volken worden uit hun woning gejaagd, geklopt, elk in een lege korf of jaagkorf. Daarna wordt het zwakke volk in de woning van het sterke gedaan en vice versa, waarop de korven weer op hun plaats in de stal worden gezet. Het resultaat is dat de bijen van het sterke volk naar de korf van het zwakke vliegen (Gelens 1963, pag. 23). [N 63, 93b; N 63, 93c; monogr.]
II-6
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
ongedierte:
ongedierte (L244d Ysselsteyn)
|
gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28669 |
ongezuiverde was |
rauwe was:
rauwe was (L244d Ysselsteyn)
|
De van honing ontdane maar nog niet gewassen raten. [N 63, 121b; Ge 37, 146; monogr.]
II-6
|