21196 |
reizen |
reizen:
reizen (L244d Ysselsteyn)
|
Vervoeren en verplaatsen van bijenvolken naar vruchtbare drachtgebieden zoals heide en koolzaadakkers. Wanneer men geen of geen goed drachtvelden in de buurt heeft, zal men de bijenvolken verhuizen naar de goede drachtvelden met kar, bijenwagen, vrachtwagen, hondskar of kruiwagen. Zowel korf- als kastimker reizen de bloemen achterna om de nodige honing te kunnen verzamelen. Het reisvaardig maken van de korven vereist minder werk dan dat van de meeste kasten. Maar het reizen moet met zorg gebeuren, bij voorkeur ''s nachts en met het vlieggat gesloten. [N 63, 103a; N 63, 103b; Ge 37, 167; monogr.]
II-6
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
ritnaald:
ritnaold (L244d Ysselsteyn)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28568 |
roer |
roer:
roer (L244d Ysselsteyn)
|
Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204]
II-6
|
28564 |
roofbijen |
roofbijen:
rø̄fbęjǝ (L244d Ysselsteyn)
|
Bijen die honing roven bij andere volken. Wanneer bijen in drachtloze perioden geen honing meer kunnen vinden in de bloemen, dan gaan ze die zoeken bij andere volken. [N 63, 67c; N 63, 67a; Ge 37, 96; monogr.]
II-6
|
33376 |
rooster in de mestgoot |
gierplank:
gīrplaŋk (L244d Ysselsteyn)
|
Soms ligt onder in de mestgoot een rooster, een plank of plaat met gaten, die de mest tegenhoudt en alleen de gier moet doorlaten. Onder dit rooster bevindt zich een goot die met de gierput in verbinding staat. Zie ook afbeelding 10.A.e bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42b]
I-6
|
28078 |
roven |
roven:
roven (L244d Ysselsteyn)
|
Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95]
II-6
|
33435 |
ruimte waar men stro hakselt en bewaart |
hakselzolder:
hɛksǝlzǫldǝr (L244d Ysselsteyn)
|
Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.]
I-6
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
horzel (L244d Ysselsteyn)
|
larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24371 |
rups |
rups:
roeps (L244d Ysselsteyn)
|
rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28591 |
salpeterlap |
salpeterlapje:
salpiǝtǝrlɛpkǝ (L244d Ysselsteyn)
|
Lap gedrenkt in een waterige oplossing van salpeter of nitraatzout. Hiermee bedwelmt men tijdelijk de bijen, zodat men bepaalde handelingen kan verrichten zonder gestoken te worden. Volgens de informant uit L 330 wordt deze lap daar en in de omgeving reeds lang niet meer gebruikt. In plaats van een lap of vod gebruikt men ook een kaart of papier. [N 63, 77b]
II-6
|