33680 |
lage, natte zandgrond |
beemd:
bamt (P044p Zelem)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
18351 |
lakschoen |
laqun (<fr.) schoen:
lakejə sxuwnə (P044p Zelem)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lam:
lam (P044p Zelem, ...
P044p Zelem),
lammetje:
lɛmǝkǝ (P044p Zelem)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || lam (kreupel) [ZND m]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammeren:
lamǝrǝ (P044p Zelem),
lámǝrǝ (P044p Zelem)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
19485 |
lampenpit |
wiek:
v.
wik (P044p Zelem)
|
lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (P044p Zelem)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
duivelshaar (P044p Zelem)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
18329 |
lang schortlint |
snoer:
snuwərə (P044p Zelem)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
laŋə bruk (P044p Zelem)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18368 |
lange grijze kous |
slachterskous:
slaxtərskāsə (P044p Zelem)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|