19535 |
lemmer |
lemmer:
leͅmər (P044p Zelem)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33786 |
lendenen en kuil |
miltkuil(en):
melkø̜̄l (P044p Zelem)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
17558 |
lenig |
zwak:
zwak (P044p Zelem)
|
lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19553 |
lepel |
lepel:
m.
lēpəl (P044p Zelem),
leper:
lēpər (P044p Zelem)
|
lepel [ZND m] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18340 |
leren beenkap |
beenkap:
bijənkapə (P044p Zelem)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18653 |
leren muts die onder de kin wordt gesloten |
leren pots:
lejərə poͅts (P044p Zelem)
|
muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21341 |
leurder |
leurder:
ps. omgespeld volgens Frings.
l"rdər (P044p Zelem)
|
koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
de boer opgaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
də būr up goͅn (P044p Zelem)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17697 |
lever |
lever:
leəvər (P044p Zelem)
|
lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21002 |
leverpastei |
leverpat:
lēəvərpətē (P044p Zelem)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|