e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zelem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rammelkar hodderkar: hodǝrkē̜r (Zelem) Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92] I-13
rand van een hoed kant: kant (Zelem), rand: rant (Zelem) luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)] III-1-3
rapen rapen: rāpǝ (Zelem) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rasp rasp: rasp (Zelem) rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)] III-2-1
rat rat: rat (Zelem) rat [ZND m] III-4-2
redingote? redingote (fr.): 7/8 jas in goddet-vorm  redēŋot (Zelem) riddingot, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
regels rijgbalken: rē̜x˱balǝkǝ (Zelem) De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld] II-9
regen (alg.) regen: (m.)  rēgəl (Zelem) regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] III-4-4
regenboog regenboog: (m.)  rēgəlbōx (Zelem) regenboog [weerteken] [N 22 (1963)] III-4-4
regenbuitje bijsje: (o.)  beͅskə (Zelem) licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)] III-4-4