33715 |
stronk, boomstronk |
post:
pǫst (P044p Zelem)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
18106 |
strontje |
weern:
wējən (P044p Zelem)
|
strontje [ZND m]
III-1-2
|
18623 |
strooien dameshoed |
boerinnenhoed:
bəreͅnəhut (P044p Zelem),
panamahoed:
Van Dale: II. panama, 1. zeer buigzame hoed, van panamastro gevlochten.
panamahuwt (P044p Zelem)
|
dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18276 |
strooien hoed |
strooien hoed:
strujən huwt (P044p Zelem),
strūə hūt (P044p Zelem)
|
hoed, strooien ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
strysǝl (P044p Zelem)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
34278 |
strooisel in de potstal |
blaren:
blǭrǝ (P044p Zelem),
bosstrooisel:
bosstrysǝl (P044p Zelem),
droge bladeren:
droge bladeren (P044p Zelem),
haagstrooisel:
hāxstrysǝl (P044p Zelem),
hei:
hai̯ (P044p Zelem),
spellen:
spɛlǝ (P044p Zelem),
spɛlǝn (P044p Zelem),
stoppels:
stoppels (P044p Zelem),
vlaggen:
flagǝ (P044p Zelem)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
34279 |
strooisel keren |
stronten dooreenschieten:
stontǝ dǝrīǝnsxii̯tǝ (P044p Zelem)
|
Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c]
I-11
|
34277 |
strooisel spreiden |
strooien:
stryǝ (P044p Zelem)
|
Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51]
I-11
|
18251 |
stropdas |
plastron (fr.):
plastron (P044p Zelem)
|
stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30476 |
stropoppen |
poppen:
popǝ (P044p Zelem),
wijpen:
węjpǝ (P044p Zelem)
|
Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.]
II-9
|