id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34363 | varkens mesten | vetmaken: vętmākǝ (Zelem), vetmesten: vętmęstǝ (Zelem) | Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12 |
33391 | varkensstal, varkenshok | varkenskot: vɛrǝkǝskǫt (Zelem), varkensstal: vɛrǝkǝs[stal] (Zelem) | De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.] I-6 |
34368 | varkenston | drankkuip: draŋkkø̜̄p (Zelem) | Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.] I-12 |
33393 | varkenstrog | trog: trǫx (Zelem), varkenstrog: vɛrǝkǝstrǫx (Zelem) | De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6 |
20646 | varkensvet | kroegvet: kruxfeͅt (Zelem) | gesmolten vet [Goossens 1b (1960)] III-2-3 |
33396 | varkenswei | loop: lyi̯ǝp (Zelem), varkenswei: vɛrǝkǝs˱wē̜ ̞ (Zelem) | De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e] I-6 |
18427 | vaste boord | col (fr.): koͅl (Zelem) | kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3 |
34272 | vaste uitwerpselen | keutels: kø̄tǝls (Zelem) | Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.] I-11 |
33363 | vaste voer- en drinkbak | krib: kryp (Zelem), krøp (Zelem), krø̜p (Zelem) | De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6 |
22648 | vastenavond | vastenavond: vastənoͅ.vət (Zelem) | vastenavond [RND] III-3-2 |