30198 |
wolfseinde |
klein schilddak:
klē̜n sxilt˲dak (P044p Zelem),
schilddak:
sxilt˲dak (P044p Zelem)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
veulenstoom:
vø̄lǝstūm (P044p Zelem)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
bivakmuts:
bivakmyts (P044p Zelem),
muts:
myts (P044p Zelem)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19835 |
wonen |
wonen:
wūənə (P044p Zelem)
|
wonen [ZND m]
III-2-1
|
21267 |
woord |
woord:
wort (P044p Zelem),
wōrt (P044p Zelem)
|
woord [RND], [ZND m]
III-3-1
|
34202 |
wormbulten |
maaiblutsen:
mǫǝbløtsǝ (P044p Zelem)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
32970 |
wortel |
wortel:
wø̜tǝl (P044p Zelem)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wøͅtəl (P044p Zelem)
|
wortel ve plant [Goossens 1b (1960)]
III-4-3
|
33720 |
wortels rooien |
trekken:
trękǝ (P044p Zelem)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
hofpootjes:
hof poi̯kəs (P044p Zelem)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|