18297 |
bontkraag |
pelsen kraag:
peͅlsə krax (P044p Zelem)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
pelsen jas:
peͅlsə jas (P044p Zelem)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
boog:
bo.ch (P044p Zelem),
bōx (P044p Zelem),
stenen boog:
stijǝnǝ bo.x (P044p Zelem)
|
boog [RND] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Om het karnen te vergemakkelijken werd er een boog tegen de zolder genageld, die met een pees de karnstok op en neer liet gaan. [N 12, 54]
I-11, II-9, III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
bomen (mv.):
būmə mv (P044p Zelem)
|
boom [ZND m]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bogaard:
bōgərt (P044p Zelem)
|
I-7
|
24511 |
boomstronk |
post:
(v.).
poͅst (P044p Zelem)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
uts:
øts (P044p Zelem)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
buǝnǝ (P044p Zelem),
boon:
buǝn (P044p Zelem),
būǝn (P044p Zelem)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18698 |
boordenknoopje |
colknopje (<fr.):
kolknöpkə (P044p Zelem)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19563 |
borrelglaasje |
borrel:
m.
boͅrəl (P044p Zelem)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|