18035 |
diarree |
schijt:
sxęt (P044p Zelem)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.]
I-11
|
32690 |
diep |
diep:
dip (P044p Zelem)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
dēͅk (P044p Zelem)
|
dijk [ZND m]
III-3-1
|
20714 |
dikke boterham |
paardensnee:
Syst. Frings
pɛjərəsnē (P044p Zelem)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20632 |
dikke snee brood |
paardensnee:
Syst. Frings
pɛjərəsnē (P044p Zelem)
|
Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18688 |
dikke want |
pijtjeshaas:
pēkəsha.sə (P044p Zelem)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
wollen sjaal:
wolə ša.l (P044p Zelem)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18266 |
dikke, warme mantel |
winterjas:
wentərjas (P044p Zelem)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18601 |
directoire |
stropbroek:
stropbrŭk (P044p Zelem)
|
directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|