25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
nat (P044p Zelem),
overlopen:
ø̄vərlūəpə (P044p Zelem)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [ZND m]
III-4-4
|
17941 |
druk heen en weer lopen |
rondschieten:
roͅntsxitə (P044p Zelem)
|
lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25133 |
druppel |
druppel:
drøpəl (P044p Zelem, ...
P044p Zelem)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dǫbǝl [gezwad] (P044p Zelem)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
poort:
[poort] (P044p Zelem)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
Pl. [deuve]
dø͂ͅf (P044p Zelem)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dø͂ͅəf (P044p Zelem)
|
duif [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
17666 |
duim |
duim:
døͅm (P044p Zelem)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18689 |
duimeling |
vingerling:
viŋərliŋ (P044p Zelem)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenhok:
døu̯ǝvǝhǫk (P044p Zelem),
duivenkot:
dø̜̄vǝkǫt (P044p Zelem),
dø͂ͅvəkòt (P044p Zelem)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|