26734 |
heizode |
heivlag:
hē̜vlax (P044p Zelem)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33708 |
heizode los- en stukploegen |
russen:
rysǝ (P044p Zelem)
|
[N 27, 16]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
gaard:
gǫǝr (P044p Zelem)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
24911 |
helling, talud |
talud:
təlyjə (P044p Zelem)
|
helling langs de weg [N 27 (1965)]
III-4-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
hēməl (P044p Zelem),
hɛməl (P044p Zelem)
|
hemel [RND] || Hemel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (P044p Zelem),
proek:
pruk (P044p Zelem)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengsel:
heŋsəl (P044p Zelem)
|
hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋst (P044p Zelem)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33944 |
hengstebit |
hengstegebit:
hęŋstǝgǝbęt (P044p Zelem)
|
Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50]
I-10
|
33757 |
hengstveulen |
hengsteveulen:
heŋstǝvø̄lǝ (P044p Zelem)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|