25550 |
krabsel |
desem:
dējǝsǝm (P177p Zepperen)
|
Deeg dat zich aan de zijkanten en op de bodem van de trog heeft vastgezet. [N 29, 21a]
II-1
|
24197 |
kramsvogel |
klamper:
klamper (P177p Zepperen)
|
kramsvogel
III-4-1
|
25034 |
krassen |
bederven:
vernielen, kapot maken
bədøͅrəvə (P177p Zepperen)
|
krassen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
21031 |
kreeft |
krab:
ook in ZND 28, 048
krab (P177p Zepperen),
kreeft:
ook in ZND 28, 048
kreef (P177p Zepperen)
|
kreeft [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krintebraut (P177p Zepperen),
krentenmik:
krintəmek (P177p Zepperen),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
kreͅi̯ntəmeͅk (P177p Zepperen)
|
brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || krentenbrood [ZND 28 (1938)]
III-2-3
|
18223 |
kreukelen |
verfronsen:
verfronst (P177p Zepperen),
verkronkelen:
het verkrunkelt (P177p Zepperen)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kermen:
kermt (P177p Zepperen),
kreunen:
krø.unt (P177p Zepperen)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krøbē̜ǝ.tǝr (P177p Zepperen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
21501 |
krijt |
krijt:
e stək wit kreeət (P177p Zepperen)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
krøͅtnēgəl (P177p Zepperen)
|
een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|