29996 |
metselzand |
rijnzand:
ręjnzant (P177p Zepperen),
zavel:
zāvǝl (P177p Zepperen)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
32088 |
meubelmaker |
meubelmaker:
mø̄bǝlmīǝkǝr (P177p Zepperen),
mø̄bǝlmǭkǝr (P177p Zepperen)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
20123 |
miauwen |
miaugen:
mi’ā.ŋkə (P177p Zepperen)
|
miauwen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
noen:
nŏĕn (P177p Zepperen)
|
middag [RND]
III-4-4
|
17839 |
middagdutje doen |
de noen slapen:
de noen sloəpe (P177p Zepperen),
noenslapen:
nunsloape (P177p Zepperen)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
33785 |
middendeel van het paard |
romp:
ro.mp (P177p Zepperen)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dumbān (P177p Zepperen)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
24352 |
mier |
moeremet:
moeremet (P177p Zepperen)
|
mier
III-4-2
|
28569 |
mijtziekte |
mijt:
męjǝt (P177p Zepperen)
|
Acariose. Ziekte in de luchtwegen, veroorzaakt door de Acarismijt. Deze mijt dringt de luchtwegen van de bij binnen en voedt zich met lichaamssappen. De afscheidingsprodukten van de mijten vergiftigen langzaam de getroffen bij. Door snelle vermenigvuldiging van de mijten verstoppen de luchtbuizen, zodat de bij sterft. Bij sterke aantasting kunnen gehele kolonies bijen aan deze ziekte ten onder gaan. Chemische medicamenten kunnen ter bestrijding toegediend worden. Tot voor kort werd deze ziekte bestreden door het doden van bijenvolken en vervoersverboden door de overheid. [N 63, 71b; N 63, 71a; monogr.]
II-6
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikə (P177p Zepperen)
|
lonken (mikken) [RND]
III-3-2
|