18218 |
ophanger |
strop:
strop (P177p Zepperen)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
21275 |
opmaken |
opdoen:
gae.lt opdu.n (P177p Zepperen),
oͅpduən (P177p Zepperen)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
32928 |
opper |
mijt:
mē̜ǝ.t (P177p Zepperen)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
25513 |
oppoken |
rochelen:
rǫxǝlǝ (P177p Zepperen)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
opeenrozen:
ǫpēnrōzǝ (P177p Zepperen)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
gaffelen:
gafǝlǝ (P177p Zepperen)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
32936 |
opsteker |
gaffelaar:
gafeleǝr (P177p Zepperen)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-4
|
17900 |
optillen |
oplichten:
opliechte (P177p Zepperen),
oplieəchte (P177p Zepperen)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
28579 |
optissen |
zeuien:
zø̜jǝ (P177p Zepperen)
|
Het maken van geluid door de bijen als men de korf of kast opent. [N 63, 72]
II-6
|
34000 |
optuigen |
hamen:
hǭmǝ (P177p Zepperen)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|