28078 |
roven |
roven:
roven (P177p Zepperen)
|
Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95]
II-6
|
20851 |
rozijnenbrood |
krentenmik:
krintümik (P177p Zepperen)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
ich heb rukpijn (P177p Zepperen),
pɛjən menen ruk (P177p Zepperen),
ruk (P177p Zepperen, ...
P177p Zepperen),
røk (P177p Zepperen)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røk (P177p Zepperen)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
19404 |
rug van het lemmer |
botte kant:
botte kant (P177p Zepperen)
|
De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21094 |
rugstuk |
harst:
hástə (P177p Zepperen)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
33367 |
ruif voor de koeien |
reep:
rēǝp (P177p Zepperen)
|
Naar aanleiding van de vraag naar de "verstelbare voerluiken" (2.2.20) werden ook benamingen voor een ruif gegeven. Een ruif met hooi voor de koeien kwam in de oude potstaal nog vaak voor (zie de foto van afbeelding 7 bij het lemma "potstal" (2.2.2), afb. 7); in de stallen met een koeienstand vindt men deze niet meer. Vaak is er alleen in de paardestal een ruif; zie het lemma en de kaart "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 37d]
I-6
|
32578 |
ruige mest |
ruig mest:
rǫu̯x mei̯ǝs (P177p Zepperen),
vers mest:
vi̯ō.s [mest] (P177p Zepperen)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
17737 |
ruiken |
rieken:
rikke (P177p Zepperen)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
mangelen:
willen we ens mangelen (P177p Zepperen)
|
Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|