34522 |
seksen |
seksen:
sɛksǝ (P177p Zepperen)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderie:
seͅ.ldəri (P177p Zepperen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19778 |
sering |
lammerstaart:
2x
lamme(r)staart (P177p Zepperen, ...
P177p Zepperen),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
lammerstat (P177p Zepperen),
sint-jorisbloem:
-
Sint-Jorisbloem (P177p Zepperen, ...
P177p Zepperen),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
sint jeurisbloem (P177p Zepperen)
|
sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
21256 |
servituut |
vaart:
en vaot (P177p Zepperen)
|
Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
19385 |
sierkleedje, antimakassar |
kleedje:
kleidje (P177p Zepperen)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20879 |
sigaar |
sigaar:
sigaar (P177p Zepperen)
|
sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
zī.kǝl (P177p Zepperen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
buikriem:
bukrī.m (P177p Zepperen),
singel:
seŋǝl (P177p Zepperen)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
19420 |
sintel |
oud:
aad (P177p Zepperen),
ruws:
rous (P177p Zepperen)
|
Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)] || Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šeͅrloͅtə (P177p Zepperen)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|