e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slecht mens, slechte kerel vagebond: e vaagebond / vaogebond (Zepperen), vaurien (fr.): ne vareng (Zepperen), voyou (fr.): ne voyoe / vajoe (Zepperen) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-1-4
slechte koningin slechte moeder: slɛxtǝ mujǝr (Zepperen) Een onvolmaakte, onbevruchte en onregelmatig eierleggende koningin. Zij is darrenbroedig. [N 63, 63a; Ge 37, 45] II-6
slee ijsstoel: eistoel (Zepperen), lange oe  eistoel (Zepperen) Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] III-3-2
sleepcultivator, veertandeg pad: pát (Zepperen) Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10] I-2
sleephout sleephout: slēphuǝt (Zepperen) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
slepen slepen: slęi̯ǝ.pǝ (Zepperen) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sleutel sleuter: sletter (Zepperen) Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
sleutelbloem kattenkaas: kattekoës (Zepperen, ... ), -  kattekoas (Zepperen), meihutje: -  meihutjes (Zepperen) sleutelbloem [ZND 34 (1940)] || sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)] III-4-3
slijm bij de nageboorte vuil: vøi̯l (Zepperen) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11
slijmen slommeren: slūmǝrǝ (Zepperen) Afscheiding geven uit de schede v√≥√≥r het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 37] I-11