e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spreken, praten spreken: nie haot sprekə (Zepperen), stil sprièke (Zepperen) Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] III-3-1
springen springen: spreiinge (Zepperen) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier springvar: sprɛ.ŋk˲vɛ̄r (Zepperen) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
sprookje vertelseltje: vertelselke (Zepperen) hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)] III-3-1
spruiten spruiten: spruite  sproͅ.tü (Zepperen) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruitkool, spruitje spruitkool: sproͅu̯tkōͅl (Zepperen) [N Q (1966)] I-7
spruitpot spuitsketel: spøtskētǝl (Zepperen) Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129] I-11
staakbonen rijserwten: rēͅəsɛrtə* (Zepperen) [N Q (1966)] I-7
staart staart: stat (Zepperen, ... ) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-12, I-9
staartkwast kwispel: kwēi̯spǝl (Zepperen) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11