e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Zepperen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuks -vee koebeesten: kau̯bɛstǝ (Zepperen) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
suikerbrood suikermik: sukərmek (Zepperen) brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] III-2-3
tafel tafel: tōͅfəl (Zepperen), toͅfəl (Zepperen) de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] III-2-1
tak op ingezaaid land vreewis: vręi̯węi̯s (Zepperen) De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4
takken (coll.) kroon: kroon (Zepperen) takken, coll. [ZND 35 (1941)] III-4-3
takkenbos, bussel hout motsem: ⁄mjoͅtsəm}* (Zepperen) takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
talud dijk: dēk (Zepperen) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
tand, tanden tand(en): tā.nt (Zepperen  [(mv tān)]  ) Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17] I-9
tanden van een riek tanden: tān (Zepperen) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tandpijn tandpijn: tandpeͅeən (Zepperen), tandpijn (Zepperen), tandpiɛn (Zepperen) ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)] || Kiespijn. Ik heb kiespijn. [Lk 05 (1955)] III-1-2